Verlichting en dagmerken op de modellen.

Om je model natuurgetrouw na te bouwen is het van belang om te weten welke verlichting gevoerd moet worden in elke situatie en dan de verlichting op je model ook zo aan te brengen cq te schakelen.

Sinds 1972 is het zeeaanvaringsregelement (ZAR) in werking getreden. Dit reglement is van toepassing als men buitengaats varen gaat. In dit reglement zijn onder andere de verlichting en dagmerken van schepen geregeld. In enkele delen zullen wij deze regels, met behulp van tekeningen, beschrijven.Lichten moeten branden van zonsondergang tot zonsopgang ('s nachts). Tevens moeten ze overdag branden bij beperkt zich.

Een schip moet tonen:

  1. toplicht op het voorschip.
  2. tweede toplicht, hoger geplaatst en verder naar achteren (dit laatste is niet noodzakelijk voor schepen die kleiner zijn dan 50 meter)
  3. boordlichten
  4. heklicht

Een schip dat kleiner is dan 12 meter mag in plaats van het bovenstaande tonen:

  1. een rondom zichtbaar wit licht
  2. boordlichten

Een schip dat kleiner dan 20 meter is mag de boordlichten in een gecombineerde lantaarn voeren. Hieronder volgt een beschrijving van diverse lichten:

Toplicht;

Een wit licht, zichtbaar over een boog van de horizon van 225 graden naar voren gericht. Het wordt gevoerd aan of voor de mast, 1 meter boven de boordlichten.

Boordlichten;

Een groen licht aan stuurboord, een rood licht aanbakboord op gelijke hoogte en in een lijn, loodrecht op de lengteas van het schip. De lichten moeten zichtbaar zijn over een boog van de horizon van 112 1/2 graden, gemeten van recht vooruit tot 22 1/2 graden na de loodlijn.

Heklicht;

Een wit licht, zichtbaar over een boog van de horizon van 135 graden. Het moet worden gevoerd op het achterschip en naar achteren gericht zijn.

Snelflikkerlicht;

Ononderbroken flikkeringen, 100 à 200 per minuut.

Flikkerlicht;

Ononderbroken flikkeringen, 50 à 60 per minuut.

Groep(snel)flikkerlicht;

Een groep van 3, 6 of 9 (snelle) flikkeringen.

Schitterlicht;

Schijnsel dat korter is dan de verduistering.

Lang schitterlicht;

Schijnsel dat korter is dan de verduistering, maar met een schittering van tenminste 2 seconden.

Groep schitterlicht;

Een groep van 2, 3, 4 of 5 schitteringen.

Isofaselicht;

Schijnsel is even lang als verduistering. Ononderbroken licht; het schijnsel is langer dan de verduistering.

Vast licht;

Ononderbroken schijnsel.

 

Bij bovenstaande is het schijnsel de tijd die de lamp brandt en de verduistering de tijd die de lamp niet brandt.

Zichtbaarheid van lichten;

  langer dan 50 m tussen 50 en 12 m kleiner dan 12 m
toplicht  6 zm 1 5 zm 2 2 zm
boordlicht  3 zm 2 zm 1 zm
heklicht  3 zm 2 zm 2 zm
sleeplicht 3 zm 2 zm 2 zm
andere lichten 3 zm 2 zm 2 zm
1 zm staat voor zeemijl(en)
2 als het schip kleiner dan 20 meter is, dan is 3 zm genoeg.

Slepen:

Een sleepboot die sleept moet de volgende lichten voeren:

twee toplichten onder elkaar;

Als de sleep langer dan 200 meter is drie toplichten onder elkaar. Als de sleepboot langer dan 50 meter is, nog een toplicht, hoger dan de eerste groep en verder naar achteren geplaatst.

boordlichten

Heklicht.

Een sleeplicht geplaatst boven het heklicht en schijnend over dezelfde hoek; geel van kleur.

 

Een schip dat gesleept wordt, een vaartuig, geduwd of langszij gesleept;

Boordlichten en heklichten.

 

Overdag moeten de volgende tekens vertoond worden;

Kop van de sleep moet een gele cilinder met twee zwart/witte banden op het voorschip tonen. Een schip dat gesleept wordt een gele bol.

Zeilschepen:

Een zeilschip moet de volgende lichten vertonen;

Boordlichten en heklichten

 

Een zeilschip dat kleiner is dan 20 meter;

Deze schepen mogen boord- en heklichten in één lantaarn verenigen. Het driekleurentoplicht mag gevoerd worden aan of bij de top van de mast.

 

Een zeilend schip mag als aanvulling op de boordlichten en het heklicht twee rondschijnende lichten tonen boven aan de mast, het bovenste is rood van kleur en het onderste groen.Deze rondschijnende lichten mogen niet gevoerd worden als gebruik gemaakt wordt van de gecombineerde lantaarn.

Een zeilend schip dat kleiner is dan 7 meter, en het de bovenstaande lichten niet kan tonen, dient een wit licht gereed te houden en te tonen als er gevaar bestaat voor een aanvaring.

Dit geldt ook voor een met (roei)riemen voortbewogen schip. Een zeilend schip dat de motor bij heeft staan, moet op het voorschip een zwarte kegel voeren met de punt naar beneden, en moet zich gedragen als een motorschip en ook de lichten van een motorschip voeren.

Vissersvaartuigen;

Een treilvisser moet het volgende tonen;

Een groen licht, en daaronder een wit licht rondschijnend licht. Een toplicht achter het groene licht en hoger geplaatst dan het groene licht. Dit is niet verplicht voor schepen kleiner dan 50 meter.

Boordlichten en heklicht Wanneer de netten vastzitten aan een obstakel, twee rondom schijnende rode lichten loodrecht boven elkaar.

Bij het binnenhalen van de netten, een witlicht loodrecht boven een rood licht bij het uitzetten van de netten, twee witte rondschijnende lichten loodrecht boven elkaar

 

Dagmerken:

Twee kegels met de punten naar elkaar (diabolo).

 

Treilvisserij in span;

Beide schepen mogen een zoeklicht hebben dat naar voren is gericht en naar elkaar toe.

 

Schepen bezig met de uitoefening van de visserij met ringzegen,

Twee gele flikkerlichten loodrecht boven elkaar.

 

Aanvullende lichten;

Bij het uitzetten van de netten,

Twee witte rondschijnende lichten loodrecht boven elkaar.

 

Bij het binnenhalen van de netten,

Een wit licht loodrecht boven een rood licht.

 

Wanneer de netten vastzitten aan een obstakel,

Twee rondom schijnende rode lichten loodrecht boven elkaar.

 

Treilvisserij in een span;

Beide schepen mogen een zoeklicht hebben dat naar voren is gericht en naar elkaar toe.

 

Schepen bezig met het uitoefenen van de visserij met ringzegen,

Twee gele flikkerlichten loodrecht boven elkaar.

 

Voor andere visserij geldt;

Een rood licht met daaronder een wit rondschijnend licht. Boordlichten en heklicht.

 

Visserij Algemeen;

Indien het uitstaande net langer is dan 150 meter, moet in de richting van het net een rondschijnend licht getoond worden, overdag is dit een kegel met de punt naar boven.
Ongeacht de lengte wordt er geen achter toplicht gevoerd.

Alle vissersvaartuigen die kleiner zijn dan 20 meter mogen als dagmerk een mand tonen in plaats van een diabolo.

Voor de overige schepen gelden de volgende lichten;

Onmanoeuvreerbaar schip;

Twee rondschijnende rode lichten loodrecht onder elkaar. Indien varend ook nog de boord- en heklichten. Als dagmerk gelden twee bollen die loodrecht onder elkaar geplaatst zijn.

 

Beperkt manoeuvreerbaar schip;

Drie rondschijnende lichten loodrecht onder elkaar waarvan het middelste wit is en de onderste en bovenste rood zijn. Indien varend ook nog de top-, boord- en heklichten. Als dagmerk gelden twee bollen met daartussen een ruit.

 

Een, door zijn diepgang, beperkt manoeuvreerbaar schip;

Buiten de normale verlichting moeten er drie rondschijnende rode lichten loodrecht boven elkaar branden. Als dagmerk geldt een zwarte cilinder.

 

Schepen bezig met baggeren of werkzaamheden onder water;

De verlichting van een beperkt manoeuvreerbaar schip. Aan beide boorden loodrecht boven elkaar staande rondschijnende lichten, rood aan de zijde van het obstakel of werkzaamheden en groen aan de vrije doorvaartzijde. Als dagmerk gelden twee bollen op de plaats van de rode lichten en twee ruiten op de plaats van de groene lichten.

 

Schepen bezig met mijnopruimings werkzaamheden;

De normale verlichting en drie rondschijnende groene lichten, één midscheeps boven aan de voorste mast, één aan bakboord en één aan stuurboordzijde van de mast. Bij dag moeten de groene lichten vervangen worden door zwarte bollen.