Scheepsafmetingen

In onderstaande tekst legt Martijn de Jongh diverse maten uit die bij schepen gebruikt worden.

 

Scheepslengte

De scheepslengte wordt op een aantal verschillende manieren gedefinieerd.

In de eerste plaats kent men de lengte over alles (Loa).

 

Dit is de horizontale afstand tussen het voorste en het achterste punt van de scheepsromp (zie afb.1+2). Deze lengte is van belang voor het varen door sluizen en voor de benodigde kaderlengte.

De lengte op de waterlijn (Lwl) is de horizontale afstand tussen voor- en achterzijde van het schip gemeten op de waterlijn.

Deze lengte is vooral van belang bij het uitvoeren van hydrostatische en hydrodynamische berekeningen.

De lengte tussen de loodlijnen (Lpp) wordt gemeten tussen de twee denkbeeldige vertikale lijnen, de voorloodlijnen (VLL) en de achterloodlijnen (ALL).

De voorloodlijn gaat door de voorzijde van het schip op de waterlijn en voor de achter loodlijn gebruikt men meestal het hart van de roerkoning. De lengte tussen de loodlijnen is vooral van belang voor de voorschriften van overheidsinstellingen en klassifikatiebureaus.

 

Scheepsbreedte.

De scheepsbreedte (B) is de grootste breedte van het schip, gemeten op de buitenkant van de spanten, dus de binnenkant van de huid.

Holte

De holte van een schip (D) is de vertikale afstand tussen het bovenste doorlopende dek, in de zijde van een schip tot de basislijn, gemeten op de halve lengte van het schip.

Diepgang

De diepgang (T) is de vertikale afstand tussen de waterlijn en de basislijn, gemeten op de halve lengte.

De diepgang kan men ook voor en achter bepalen (Tv en Ta). Deze hoeven niet aan elkaar en aan T gelijk te zijn. Als Tv > Ta heeft het schip trim voorover en is het schip "koplastig". Bij Tv < Ta heeft het schip trim achterover en spreekt men van stuurlast.

 

Verhoudingsgetallen.

De verhoudingsgetallen zijn kenmerkend voor een bepaald type schip en bepalen de eigenschappen.

L/B verhouding

Een hoge L/B betekent een grote lengte, ten opzichte van de breedte. Dit is voordelig ten aanzien van:

• scheepsweerstand

• koersstabiliteit

 

Een kleine L/B, dus een breed schip heeft voordelen ten aanzien van:

• stabiliteit (vermogen om bij dwarshelling van het schip naar de evenwichtstoestand terug te keren).

• Manoeuvreerbaarheid

• bouwkosten

• scheepssterkte

 

 

Gebruikelijke L/B waarden zijn voor:

snelle schepen, containerschepen 6 tot 8,5

en marineschepen

stukgoedschepen 5 tot 7,5

sleepboten 3,5 tot 4,5

 

D/T verhouding

De verhouding van de holte/diepgang wordt naar onder begrensd door het vereiste vrijboord vanwege de veiligheid van het schip. Naarmate het vrijboord groter is, heeft men namelijk een groter reserve-drijfvermogen.

Schepen welke een zware lading vervoeren, hebben een kleine laadruim inhoud en daardoor een kleine D/T verhouding.

Schepen welke lichte lading vervoeren dienen een groot rompvolume te hebben ten opzichte van de waterverplaatsing. Dit leidt dan tot

een grote D/T verhouding en een groot vrijboord.

Gebruikelijke waarden voor D/T zijn voor:

tankers (zware lading) 1,2 tot 1,3

containerschepen 1,5 tot 2,5

veerboten (lichte lading) tot 2,8

 

Martijn de Jongh